Het eerste deel van de roman voert de lezer door de kinderjaren en de jeugd van de hoofdpersoon, eerst in diens comfortabele oude huis, daarna op een kostschool in Boedapest. De liefdevolle bespiegelingen over een manier van leven die allang tot het verleden behoort, behoren tot het mooiste dat Márai ooit geschreven heeft.
Het tweede deel volgt de held op zijn zwerftocht door het naoorlogse europa, eerst als een weinig gemotiveerde student, vervolgens als freelance journalist – van Leipzig naar Weimar, vandaar naar Frankfurt, Berlijn, Parijs, Florence en Londen, totdat hij in 1928 naar Boedapest terugkeert en zich daar vestigt om serieus te gaan schrijven. Het boek eindigt met een ontroerende hommage aan de vader van de hoofdpersoon.